BLOGJES in de TEXELSE COURANT

In december 2011 schreef ik op uitnodiging van Pip Barnard een week lang een blog voor de Texelse Courant online. Het ging niet over dingetjes die ik zo'n dag meemaakte, want dat kan ik niet. Dus het werden een soort essays.

1. Muziektheater - 10 december 2011

Als ik achter de typemachine ga zitten, beginnen door mijn hoofd herinneringen te dwalen. Geschiedenissen en dwarsverbindingen, zo moet ik de dingen beschrijven. Ouwe Sunderklaas ga ik niet heen, dus daar zul je weinig over lezen. Het hele volwassen leven heb ik ongeveer in Amsterdam doorgebracht, met af en toe wat uitstapjes naar elders. Na de middelbare school werkte ik eerst als boerenknecht op Tessel. Een tijdje op een manege, toen bij een schapenboer, en vervolgens op verschillende bedrijven in Ierland. Het jaar erop ging ik in Amsterdam culturele antropologie studeren. Hoofdvak religie, met als specialisatie magie. Dat was in die tijd niet bepaald een gat in de markt. Na het afstuderen probeerde ik daarom in een omscholingsprogramma ICT voor werkloze academici te komen. De testresultaten zagen er goed uit maar het lukte niet om in een opleidingstraject terecht te komen. Vooralsnog bleef ik werkloos academicus. 

In het privé-leven liep alles op rolletjes. Vriendin Femmy raakte zwanger en ik probeerde in de buurt te komen wonen. Dankzij een tip van haar toenmalige buurman Auke Brouwer (jaja, die van Carla) kon ik een woning pal naast Femmy krijgen. Ik hoefde er eigenlijk niks voor te doen. Omdat Femmy een volle baan had, ging ik op de kleine Jessica passen. Het was ook in deze tijd dat ik muzieklessen viool ging volgen bij een Marokkaanse jongen. Arabische muziek was dat. De jongen droomde van een soort Nederlands-Marrokaanse band, en ik stapte over van viool op gitaar. Neef Piet Vlaming, die toen in Alkmaar woonde, werd bassist. Er kwam een professionele trompettist bij en een zanger uit Casa Blanca. Al gauw hadden we optredens door het hele land. We konden zelfs een paar clips maken in de NOS-studio’s te Hilversum. Maar toen we met een optreden in De Melkweg op doorbreken stonden ging het mis. Er ontstond een hevige ruzie tussen de twee Marokkanen en de band viel uit elkaar.

Femmy was toen net bevallen van een tweede dochter en ik ging me weer wijden aan de opvoeding. Ondertussen vormden een Surinaamse oom van Femmy, een Hindoestaanse zangeres en ik een trio dat latin en tropical muziek speelde. Dat was minder succesvol dan de Arabische band, maar wel leerzaam. Ook uit deze tijd stamt de gewoonte om een aantal keren per jaar met Aart van den Brink Ierse muziek te maken. Dat is altijd heel gezellig. 

Ik was inmiddels al over de 40 en had het idee van een spectaculaire carrière achter me gelaten. Maar onverwachts kon ik toch aan de slag in een branche die aansloot bij mijn culturele interesse. Via Simon Stroo (weer een Tesselaar) kreeg ik een baan aangeboden in het Ostadetheater in de Pijp. Kaartjes verkopen en achter de bar staan. Van daaruit heb ik later de overstap kunnen maken naar een theatergezelschap genaamd Parels voor de Zwijnen. Het gezelschap maakt muzikale shows met oudere artiesten. Zo hebben we Annie de Reuver als gast gehad, Hetty Blok, Anneke Grönloh, Frits Lambrechts en Bram van der Vlugt. Afgelopen zomer heeft de show op Lowlands gestaan. Het kantoor waar ik werk (website onderhoud, financiële administratie enz) bevindt zich in een deftig schoolgebouw aan het Vondelpark, op een steenworp van m’n huis. 

Met de bezuinigingen in de culturele sector staat die baan nu op de tocht. Er waait een gure wind over het land. Het kan dus zijn dat en ik straks minder of geen werk heb. Maar we leven in een vreemde tijd en het kan ook zomaar zijn dat ik tot m’n 67e doorbuffel in de culturele sector. In ieder geval blijft de muziek doorgaan. Dochter Tiarma speelt inmiddels ook gitaar, en haar vriendin Sietta heeft de bas ontdekt. Met de meiden en zwager Ron erbij hebben we wekelijks een muzieksessie in mijn huis. Songs van Bob Dylan, Johnny Cash en eigen dingetjes. Boll Weevil heet de band. Een aantal keren opgetreden in kleine cafeetjes. We zijn nog niet online te vinden op Spotify, dus dat hoef je niet te proberen.



2. Integratie (11 december 2011)

Ik heb mezelf altijd een halve Tesselaar gevoeld. Komt het omdat m’n moeder van de overkant kwam? Ze was een nazaat van Overijsselse veenbazen in de vrouwelijke lijn en Groninger boeren in de mannelijke lijn. Ze keek altijd met een zekere distantie naar de Tesselse gebruiken. Toen ik nauwelijks 1 jaar was verhuisden mijn ouders van Oost naar Veelust, een splinternieuwe boerderij in Het Noorden. Die polder werd grotendeels bevolkt door immigranten en was feitelijk het minst Tessels van het hele eiland. Als buitendorper maakte je ook niet direct deel uit van de gemeenschap in Oosterend. Je bleef altijd een tweederangs burger. Zo heb ik dat tenminste gevoeld.

Natuurlijk had zo’n polder ook wel voordelen. Neem een feest als Sint Maarten. In het dorp moesten de kinderen zich huis aan huis schor zingen met per huis een minimale opbrengst. In de polder hadden we het rijk zo goed als alleen. Het was even afzien op die lange weg in de onbarmhartige noordwestenwind, maar de buit per boerderij was doorgaans groot. De boeren betaalden vaak in fruit en harde guldens, snoep hadden ze soms niet eens in huis.

De verhuizing naar Amsterdam is me nooit zwaar gevallen. Iedereen is er een beetje allochtoon en dat maakt het integreren een stuk gemakkelijker. Sterker nog, je hoeft niet eens zo erg te integreren. Een stad is een beetje een mengelmoes van allerlei gemeenschappen die los van elkaar bestaan en soms een beetje overlappen. Laatst bleek uit een onderzoek dat 4 op de 5 Marokkanen binnen de eigen groep trouwden; bij de Turken lag dat ongeveer gelijk. Soms wordt dat voorgesteld als een gebrek aan integratie. Als dat zo is ben ik ook slecht geïntegreerd. Mijn eerste vriendin, dichteres Karin Beumkes, was een Tesselse. Sinds 1980 deel ik mijn bestaan met Femmy Witte (van de Baron uit Zuidhaffel). Diverse Drossen van Harkebuurt en het Lageveld wonen op loopafstand bij mij vandaan hier in West. 

Dan heb ik het nog niet eens gehad over die Schrama’s, Bakkers en Verbernes die regelmatig mijn pad kruisen. Zo is het met die integratie maar raar gesteld. Toen ik op Tessel woonde wilde ik naar Amsterdam, hier in Amsterdam leef ik tussen de Tesselaars. Voor de kinderen is het eiland een historisch decor waar familie woont en waar ze vakanties hebben doorgebracht. Zo begrijp ik ook die Marokkaanse families wel die elk jaar met de auto afgeladen met sinaasappels en dadels afreizen naar Noord Afrika. Integreer, maar met mate.



3. Noorderburen revisited - 12 december 2011

In 1991 verschijnt de debuutroman van Nico Dros met de titel Noorderburen. Hoofdpersoon is Christiaan Boddaert, een excentrieke aristocraat die een schotschrift tegen de Franse overheersing heeft geschreven. Als straf wordt hij in 1811 verbannen naar een gehucht op het uiterste puntje van Texel. Het wemelt op het eiland van de Franse soldaten, maar in dat dorpje, Noorderburen, komen ze nauwelijks. Afgezien van sporadisch contact met de kustpatrouille lijken de bewoners in complete afzondering van de buitenwereld te leven. Sindsdien is dit oord in mijn geest de verzinnelijking van de meest desolate plaats op aarde geworden.

Hoe groot dit isolement moet zijn geweest besefte ik pas enige tijd terug. Want in dezelfde tijd dat Boddaert als banneling door dat dorpje loopt te scharrelen, is het aan de andere kant van het eiland feest: keizer Napoleon komt persoonlijk de Schans inspecteren. De keizer heeft grote plannen. Evenals de oude Romeinen dicht hij een enorm strategisch belang toe aan Texel. En misschien is het niet helemaal toevallig dat in datzelfde jaar het eiland betrokken wordt in het voor die tijd futuristische Europese netwerk van de optische telegraaf. 

De optische telegraaf is het eerste daadwerkelijk gerealiseerde communicatienetwerk op deze aarde. In 1791 bedenkt de Franse ingenieur Claude Chappe een seincode (7x7x4 tekens) en een apparaat met draaibare latten waarmee de letters van het alfabet, de cijfers en wat extra tekens gevormd kunnen worden. De installaties worden aan hoge gebouwen en kerktorens bevestigd. Met speciale verrekijkers houden de telegrafisten naburige seinposten in de gaten, noteren de tekens en seinen die weer door. De eerste lijn komt tussen Lille en Parijs. Een afstand van meer dan 200 kilometer kan in minder dan een kwartier overbrugd worden. De seinposten staan zo’n 15 kilometer uit elkaar, in gebieden met droge lucht zelfs verder. In de eerste decennia van de 19e eeuw ontwikkelt zich vanuit Frankrijk een soort optisch internetje. Het systeem strekt zich uit van Venetië in het zuiden tot Amsterdam in het noorden. 5000 km communicatielijn met meer dan 500 seinposten, elk bemand door drie mensen. Het netwerk wordt opgezet voor militaire boodschappen, maar krijgt ook nevenfuncties. Zoals loterijuitslagen en beurskoersen, en zelfs gelukstelegrammen. Alleen voor mensen met goede connecties uiteraard. 

Een aparte ontwikkeling is de Bataafse Kusttelegraaf. De kust is strategisch belangrijk maar een lattensysteem waait er stuk en er staan geen torens of hoge gebouwen, dus je moet wat anders. In 1799 ontwerpt gepensioneerd Schout-bij-Nacht Joan van Woensel een systeem dat bestand is tegen de barre kust. Geen latjes, maar robuuste bollen die hangen in gevaartes van 20 meter hoog en 4 meter breed. Aanvankelijk loopt dit netwerk van Antwerpen tot Kijkduin. Begin 1811 worden er 3 posten op Texel en nog 2 op Vlieland geplaatst. De seinposten staan ruim 8 kilometer uit elkaar. In het Zuid Hollandse Goedereede zou het Franse net aangesloten zijn op het Nederlandse. Hierdoor ontstond een kusttelegraaf, die zich uitstrekte van Texel tot Zuid-Frankrijk.

Enige berekening leert dat de meest noordelijke toren van Texel - nr 34 was dat - zich vlak bij Noorderburen heeft moeten bevinden. Dat primitieve dorp lag dus onder de rook van het toenmalige internet. Boddaert hoefde maar naar het strand te lopen om een mailtje naar Parijs of Venetië te sturen. Doorgaans waren de telegrafisten invalide soldaten uit het Franse leger. En aangezien het systeem niet werkte in het donker of bij slecht weer is het voorstelbaar dat deze telegrafisten voldoende tijd over hadden om regelmatig een afzakkertje in Noorderburen te halen. Het zou gemakkelijk geweest zijn deze lieden met een kruikje brandewijn te verleiden om een kattebelletje op het optische net te zetten.

Aldus redenerend begon ik steeds meer koekoekseieren te deponeren in Nico’s romantische nest. Boddaert is een man met visionaire ideeën: hij wil de kwelder Eierland inpolderen. Daarover schrijft hij een brief aan de Prefect van het Departement der Zuiderzee. Maar er is geen echte postverbinding vanuit Noorderburen en de communicatie verloopt moeizaam. Het gaat allemaal weken of zelfs maanden duren. Anderzijds heeft hij wel goede contacten in Zuid Holland. Misschien valt er wel het een en ander af te tappen in Goedereede, zo begon ik dus te denken. Dan ben je van dat trage gedoe met die brieven af. In 'De Graaf van Monte Christo' van Dumas, dat in dezelfde tijd speelt, wordt ook een telegrafist omgekocht om een boodschap door te seinen. Maar juist op die passage van Dumas heeft Wikipedia dan weer kritiek. Het systeem van de optische telegraaf was gecodeerd en de code was alleen bekend bij de hogere echelons in het leger. En daar had men geen toegang toe in Noorderburen. Weg leuk plannetje. Het is maar goed dat ik geen romanschrijver ben.

De kusttelegrafie van Van Woensel is geen lang leven beschoren geweest. In 1914 is het al weer gedaan met de pret. Napoleon zit op Elba en de palen van de telegraafmachines worden waarschijnlijk verstookt in lokale houtkachels. Het Franse telegraafsysteem heeft het wel veel langer volgehouden.

Ook met Noorderburen is het daarna gauw gedaan. Het visioen van Boddaert, de inpoldering van Eierland, wordt 25 jaar later gerealiseerd door Nico De Cock (met C-O-C-K) uit Antwerpen. Er wordt een nieuw dorp gesticht met de naam Nieuwdorp. Later krijgt het de naam van de stichter: De Cocksdorp. En deze keer komt er echt een verbinding. In 1880 wordt tussen Den Burg en De Cocksdorp als ondersteuning van de elektrische telegrafie een telefoonverbinding aangelegd: een primeur in Nederland. Een jaar later wordt het Rijkstelegraafkantoor “met vereenvoudigde telegraphische inrigting, door middel van telefonen of andere toestellen” te De Cocksdorp voor het publiek geopend. Het wordt een ijkpunt in de toenmalige discussie over telecommunicatie. De minister besluit dat telefonie een gesproken vorm van telegrafie is, waarmee de telefonie als geheel onder de Telegraafwet van 1852 kan vallen. 

De technologie is dan grotendeels in handen van de Amerikanen, met name de Nederlandsche Bell Telephoon Maatschappij. Rond 1895 telt Nederland 32 particuliere telefoonnetten. De tekstcommunicatie van de telegraaf verliest terrein aan het nieuwe medium telefoon. Bell heeft meer dan de helft van het marktaandeel, en men noemt telefoneren dan ook bellen. Op Texel komen er telefoonkantoren bij in Oudeschild, Oosterend en Den Hoorn. De eerste echte aansluiting op nummer komt in Den Burg in juli 1912. De Texelsche Courant meldt trots op de voorpagina dat men te bellen is op № 11! (Toevallig hetzelfde getal als het huidige postbusnummer.)

We zitten dan net een eeuw na de Franse tijd. De herinnering aan Noorderburen is grotendeels vervaagd. En al helemaal de herinnering aan de telegraafpalen van Van Woensel. Nu, weer een eeuw later, weet niemand er meer van. Nieuwe dingen komen en oude worden afgezonken in de modderige poel van de vergetelheid. Nico hengelde in die poel op de noordoostelijke punt van Tessel. Hij haalde een archaïsche dorpje boven. Ik hengelde op dezelfde plek en vond het 19e eeuwse internet. Wie weet wat er nog meer rondzwemt of op de bodem ligt.



4. Schiermonnikoog - 13 december 2011

In 2010 ging ik met dochter Jessica naar Schiermonnikoog, om eens een ander waddeneiland dan Tessel te bekijken. We hadden geboekt in hotel Rijsbergen, voorheen De Burcht, tot 1945 het landhuis van de familie Von Bernstorff, de toenmalige eigenaar van het eiland. De reis van Tessel naar Schiermonnikoog is alleen via het vasteland te maken. Per bus reist men van Den Helder naar Lauwersoog. Daar aangekomen is de sensatie hetzelfde als in Den Helder: je bent op doorreis naar een eiland, je kijkt waar de boot is, koopt een kaartje, en ziet over de zee een wazige strook groen liggen: de belofte. De vastelandhavens zijn niet te benijden. Ze zijn voor niemand een belofte, alleen een laatste obstakel.

De lucht was helderblauw met een paar wolkjes hier en daar. Het was alsof we Tessel zagen maar dan anders. Het kader van de ervaring had zich ongevraagd aangediend. We gingen vergelijken. Wat was er hetzelfde, wat was anders. Om te beginnen ligt de haven bij Schiermonnikoog aan een steiger in zee. Het wad is te ondiep voor een boot om aan land te komen. Eenmaal op die steiger loop je naar de bus die je naar het dorp brengt. De bus heeft geen OV kaartlezer. Alle wegen leiden naar hetzelfde dorp dus iedereen krijgt voor €2,50 een kaartje eilandretour. Ons hotel is echt geweldig. 19e eeuwse inrichting, geen TV op de kamers, wel een grote boekenkast in de ontbijtzaal. Een koelkast in de lounge, je kruist aan wat je hebt genomen op een A4-tje met kamernummers dat aan de muur hangt. 

Het eiland is autovrij dus we huren een fiets. We verkennen eerst de Bancks-polder, een stukje gecultiveerd land met 7 boerderijen. Landerijen met maïs, gras en koeien. Een van de bedrijven maakt zelfs eigen kaas. We gaan eten bij de oude haven. Dat is bijzonder goed en de locatie is subliem. Vissersbootjes op het drooggevallen wad, mensen die lopen rond te drentelen, alsof je in een oudere tijd bent beland. Tessel heeft ook twee havens, maar hier is het kleiner en schilderachtiger.

De volgende dag zien we de rest van het eiland. Eerst door de polder naar de kwelder. Er is een stukje dijk waarop schapen lopen. Op Schiermonnikoog lijken ze minder schichtig dan op Tessel. Na de dijk fiets je door een duinachtig landschap met bruggetjes over kreken. tenslotte moet je lopend verder in oostelijke richting. Het valt op dat de bomen hier beter groeien dan op Tessel. Met name berken en appelbomen. waarschijnlijk heeft het te maken met de hoek waaronder het eiland ligt: perfect oost-west. Als je op het strand een duik neemt en doorzwemt kom je precies op de noordpool uit. Op de kwelders zijn agressieve steekvliegen en we houden het daar voor gezien. Naar het strand, een duik in het water en terug richting dorp.

Rijdend langs de duinkant belanden we in het bos. Schiermonnikoog heeft z’n eigen De Dennen, maar er is meer loofhout. We komen uit bij de Wassermann, een Duitse bunker die nu dienst doet als uitkijktoren. Van daar af lopen we in de richting van de begraafplaats Vredenhof, ook uit de 2e Wereldoorlog. Dit kerkhofje bezorgt ons kippenvel: Duitsers, geallieerden en Joden liggen er naast elkaar begraven. Dat is pas echt rust in vrede. De sfeer is hier ook nooit zo grimmig geweest. Het eiland was eeuwenlang Duits bezit. Het bezettingsgarnizoen dat er tijdens de oorlog gelegerd was, had weinig te doen, zodat de soldaten meer in het lokale café zaten dan in de bunker. Na de oorlog heeft de Nederlandse staat het eiland onteigend onder het valse voorwendsel dat de eigenaren Duits waren. Het heette heel deftig Besluit Vijandelijk Vermogen maar het was ordinaire diefstal.

Het dorp Schiermonnikoog – het enige op het eiland – stamt uit de eerste helft van de 18e eeuw. Omdat het land voortdurend naar het oosten “wandelt” zijn oudere dorpjes als Oosterburen en Westerburen verzwolgen in de zee. Het dorp ligt grotendeels langs twee parallelle straten. Aan de oostkant is wat lelijke nieuwbouw, maar niet al te veel. Er is één supermarkt, een Spar. Ook een hele leuke winkel die uitgestorven snoep verkoopt. En een tweedehands boekenzaak, wat gewoon een woonhuis is, volgepakt met oude boeken. Voor literatuur moeten we naar de slaapkamer. Boeken over Schiermonnikoog staan in de keuken, boven het hoofd van de koffie drinkende eigenaar. Ik koop een boekje uit 1999: Van Badgast tot Recreant. Een eeuw toerisme. Ons laatste doel is de twee vuurtorens bekijken. De witte en de rode. De rode op de westpunt is nog steeds bemand en men vecht er voor om dat zo te houden.

Terug in het dorp gaan we langs de VVV voor documentatiemateriaal. Men kent niet een echte krant zoals op Tessel. Wel is er De Dorpsbode op dubbelgevouwen folioformaat die maandelijks wordt uitgebracht. Ook veel overkanters lezen die, om bij te blijven. Er zijn zelfs abonnees in Australië en Amerika wordt ons verteld. Net als bij de Texelse Courant dus. Voor de toeristen is er de gratis krant Lytje Pole (Kleine Grond, zoals men zichzelf in de eigen taal aanduidt). Daarin lezen we dat er op 5 december een Klozum-feest is, vergelijkbaar met Ouwe Sunderklaas. Men gaat vermomd langs de huizen waar een lantaarn hangt. Er is een apart Klozum voor de kinderen op 3 en 4 december. Kindvriendelijker kan het niet.

Terwijl we ’s avonds op het terras van ons hotel de dag zitten door te nemen komt er een egel aan lopen. Hij inspecteert de situatie en trippelt door de openstaande deur het hotel binnen. Hij loopt wat rond en kuiert weer naar buiten. Tessel en Schiermonnikoog. Wat is de overeenkomst? Een eiland, je bent ertoe veroordeeld, je kunt niet zomaar weg. Wat is het verschil? Schiermonnikoog is kleiner, er is bijna niks te doen. Het tempo ligt lager, de infrastructuur is knullig. Geen friettent op het strand, eet maar brood met zand, het vermaak van de jaren 50. 

De volgende dag staan we een half uur te vroeg bij het busstation. Ernaast is een kinderboerderij. Er zijn geen kinderen dus we hebben het rijk alleen. We roepen naar de ganzen en paaien kleine geitjes. Er is ook een Schiermonnikoogs schaap, van het soort dat we eerder op de dijk zagen. Jessica maakt lokgeluidjes en het schaap komt naar haar toe. Ze begint het dier door de heining heen te aaien en het schaap geeft zich helemaal over, begint te spinnen als een krolse kat, met geluidjes van prrr prrr. Ik ben opgegroeid op een boerderij, maar een schaap dat zich overgeeft aan het aaien van een mens met prrr prrr heb ik nooit meegemaakt. 

In de bus terug praten we niet, nemen de tijd om dit bezoekje ieder voor zich te laten bezinken. De jachthaven, de dijk, de kwelder, de bunker en het kerkhof. En dan stoten we elkaar aan: “Het schaap. Wat was dat een lief schaap”. Dat was het. We zitten weer op de boot, rijden door Friesland en pakken in Leeuwarden de trein naar Amsterdam. Het weer is omgeslagen. De regen klettert tegen de ruiten en dat blijft zo voor de rest van de zomer. Daarvoor was het ook al weken slecht weer. Wij hadden precies de goeie dagen. Later hebben we het er nog vaak over gehad. Hoe kon het dat we zoveel geluk hadden toen? Alle herinneringen eindigen steevast in de zucht: “Het schaap. Wat was dat een lief schaap”.



5. Antwoord aan een eiland - 14 december 2011

Antwoord aan een eiland. Een mooie titel. Zou ik dat verhaal ook kunnen schrijven? Een antwoord kun je pas geven als er ook een vraag gesteld wordt. Een eiland stelt op zich geen vragen. Het is er gewoon. En het is er gewoon vanwege het feit dat het omringd is door water. Het wordt gemaakt door het water. Wat er omringd wordt door water is land. 

Het eiland heeft een sterke identiteit. Dat komt door die begrenzing, waardoor het iets geslotens krijgt. Het is anders dan een bepaald gebied waar je in woont. Een eiland woon je op, niet in. Dat is een gegeven. Toen Urk ophield een eiland te zijn, woonden de Urkers plotseling niet meer op Urk, maar er in. Dat moet een schok geweest zijn. Een dergelijk noodlot is Texel bespaard gebleven. Sterker nog, naarmate het land door de uitgevoerde inpolderingen steeds meer de vorm van een ei kreeg, werd het eilandkarakter alleen maar sterker. Dat karakter is voor mensen soms voelbaar als een soort geest. Toen dochter Jessica in het laatste jaar van de basisschool zat, ging de hele klas voor een kampeerweekje naar Texel. Al snel deed het gerucht de ronde dat op het eiland een geest rondwaarde, Menno genaamd. De kinderen maakten elkaar er bang mee. Terug in Amsterdam bleef Menno rondspoken in de school en op het plein. Zo sterk kan een identiteit zijn.

Ik was op de hoogte van de geruchten. Ik kwam vaak bij de school om bordtekeningen te maken. Door de leerlingen werd ik aangesproken als “meester”. Bij de middagpauze kwamen twee Marokkaanse jongetjes uit Jessica’s klas naar me toe. “Meester,” vroegen ze, “wilt u een gebakje?” “OK”. Ze brachten me naar de koelkast. Daar lag in een plastic zak een mensenschedel. Vroeger was op scholen soms een schedel aanwezig als demonstratiemodel bij anatomische lessen. Vermoedelijk was dit er zo een, ooit weggestopt in een stoffige kast en nu gevonden door de rondstruinende jongetjes. Ik vroeg aan het schoolhoofd of ik de schedel mee mocht nemen. “Graag!” zei hij, “dan zijn wij van dat ding verlost.” Ik bedankte de Marokkaantjes en nam het gebakje mee naar huis. Dat was dus de schedel van Menno, de geest van het eiland. Daar waren de scholieren het over eens.

Antwoord aan een eiland. Wat zou de geest vragen? Het is dus niet zo dat de geest zich rechtstreeks tot mij richtte door Menno met z’n kaken te laten klapperen. Dat soort dingen gaat veel meer spiritueel. Schedels communiceren door de vraag langzaam te verplaatsen van het ene naar het andere dak. Van dode naar levende schedels. Daar gaat tijd overheen. Je moet het innerlijk gaan voelen. Soms leek het dat het er was, maar dan verdween het weer. Op een keer kwam de vraag zomaar opeens, bijna echt hoorbaar: “Geest of materie?” 

“Materie.” Het is wel vreemd dat je dan in één keer zo duidelijk kunt antwoorden. Maar het was echt zo. Materie is het ding. Zo’n schedel is immers alleen maar bot, de geest is er al lang uit. Het idee dat je daarmee kunt communiceren is een product van de verbeelding. Geest is een zaak van mensen die leven, het gerommel van denken en voelen. En dat heeft zo’n schedel niet meer. Hetzelfde geldt voor een eiland. Een eiland bestaat net als een schedel uit grove materie. In het geval van een eiland is dat zand, klei, modder en water eromheen. 

Materie is wel overzichtelijk. Voor mij als jongetje uit de polder vormden de aardse elementen de eerste omgeving. Maar de polder was planmatig, geen echte natuur. Het echte natuurgevoel kreeg ik in De Slufter. Met wat vriendjes gingen we daar Robinson Crusoë spelen. We deden alsof we als drenkelingen aanspoelden op een onbewoond eiland. De duinen en de vallei waren een wild land waar geen mensen woonden. Bordjes met Verboden Toegang herinner ik me niet. Als volwassene kwam ik er later weer, maar met gemengde gevoelens. Ik voelde me minder vrij. Het krekenland was beschermd broedterrein geworden, tussen de duinen en het strand stond prikkeldraad. Alsof een vreemde mogendheid het veroverd had. Als ik van de gebaande paden afging voelde ik me bespied door de verrekijkers van de vogelwacht. 

Tot op een warme nacht medio september 1989 de kansen keerden. Ik was op bezoek geweest bij Lida. Ik kende haar uit Amsterdam en wist eerst niet eens dat ze van Tessel kwam. Ze had een huisje bij de Koog en me uitgenodigd langs te komen. Dat had ik gedaan, en het was gezellig; ik bleef tot een uur of twee. Op de terugweg richting Oosterend nam ik het pad langs de duinen. Er stond een volle maan aan de hemel. Bij De Slufter aangekomen zette ik de fiets neer en liep de trap op naar boven. Het uitzicht was geweldig. De maan was zo helder dat de duinen aan de overzijde van de vallei duidelijk te onderscheiden waren. Daarachter dreunde de zee. Er was niemand behalve ik.

Ik heb toen heel lang rondgelopen op de heide, en in de kreken gezwommen. Het water was warm en de vogels waren stil. Het slib drukte weldadig tussen de tenen door. Dit was het eiland zoals het geschapen was ergens in den beginne, zonder mensen, uit de tijd dat wij ooit aanspoelden als kinderen. Maar dan in een spookachtig maanlicht. Ik was één met de materie. Als ik er zo aan terugdenk is het misschien wel de meest religieuze ervaring uit mijn leven. Alleen zijn kan eenzaam zijn, maar ik voelde me juist supercomfortabel. Het was een gevoel van privacy, zoals je alleen in een bad kunt liggen zonder bespied te worden. Dat voelt prettig.

Ik denk er met plezier aan terug.



6. De Wolk (The Cloud) - 15 december 2011

Niemand weet nog wat het eerste moment was dat het wolkje aan de horizon verscheen. Misschien begon het met de Spoetnik. Of nee, eigenlijk al in de tijd dat de eerste stations in de ether kwamen. Door aan de knop van de radio te draaien was het mogelijk om zenders te kiezen. Soms klonken van heel ver weg bepaalde galmende Russische operastemmen die misschien wel helemaal uit de Sovjetunie kwamen. Bij ons thuis stond een grote houten radio van het merk Erres met van dat doek ervoor en een groen oog met een mooi koperen randje eromheen. Als je het toestel aanzette kwam na een halve minuut het geluid op gang. Onze ouders drukten een zwaar stempel op de zenderkeuze. Kerkdiensten van de NCRV en natuurlijk niet te vergeten de Radio Nieuwsdienst tussen de middag en om acht uur 's avonds.
 
De revolutie kwam in 1967. Bij Jan Agter in de etalage lag een Veronica-radiootje dat voor 19 gulden en 50 cent te koop was. De aankoop van dat kleine transistortje is een van de gelukkigste momenten in mijn leven geweest. Op weg naar huis over de lange polderweg knetterde de nationale piraat (één-negen-twee - een goed idee!) de hits van de top 40 er luid en duidelijk uit. Dit was een kameraad die je nooit alleen liet. Eigenlijk is daar het mobiele tijdperk begonnen. Sinds die tijd is De Wolk alsmaar groter geworden. Aan het einde van de 60-er jaren kwam de cassetterecorder waarmee je de favorieten keurig op een klein bandje kon zetten. Met die bandjes kon je vrijwel gratis je eigen muziekcollectie opbouwen en je eigen sfeer bepalen. Weer later kwam de walkman, zodat je zelfs in het openbare leven – op straat of in de bus – in je eigen sfeer kon blijven.

Als er iemand of iets niet blij was met deze ontwikkeling was het God wel. Tot aan de opkomst van dit soort technologie was Hij soeverein in de ether en het luchtruim. Hij woonde dan ook niet voor niets in de hemel. Dat beeld begon ook steeds meer verpest te worden door de ruimtevaart en satelliet-verbindingen. Moest mijn opa het op zijn bottertje begin 20e eeuw voor een behouden vaart nog grotendeels hebben van het gebed, later werd dat vervangen door radar. In de scheepvaart werd vanaf de 80-er jaren steeds meer gebruik gemaakt van GPS. In de communicatie met de hemel gingen het gebed en Gods genade het verliezen van de elektronische navigatie.

De Wolk wordt dikker en dikker. Internet doet zijn intrede. Vanaf het begin praat men erover alsof het zich in de hemel bevindt. “Is die website al in de lucht?” Je gaat een bestand downloaden of uploaden. Maar zo luchtig is het niet. Het meeste internetverkeer verloopt ook nu nog door draden onder de grond, en servers zijn magazijnen vol harde schijven die ergens op een industrieterrein als stoommachines staan te ronken. Zo heeft Google bij Delfzijl een complex staan dat net zoveel energie verstookt als de hele stad Groningen bij elkaar. Maar dat is eigen aan de branche. Ook de generators op het zendschip van Veronica slorpten dieselolie. Dus elke revolutie heeft z’n prijs. 

Aan de kant van de ontvanger daalt het energieverbruik en het rendement neemt toe. Tot voor kort had je voor internetverkeer nog een PC nodig die met draden was gekluisterd aan het huis, zoals de lampenradio uit de jaren 50. Smartphones en tablets zijn zuiniger en compleet mobiel, daarin lijken ze op de transistor van Veronica. En in de toekomst zal het ongetwijfeld nog mooier worden. Frits Philips, de zoon van Anton, heeft eens gezegd: “Ooit komt er één klein apparaatje waarmee je alles kunt”. Alles onder bereik en controle waar je ook bent. Overal verbinding met The Wolk. Inloggen, contact met alles. Je hebt geen grammofoonplaten meer nodig, geen radio, geen TV, zelfs geen mp3 meer. Ook geen kranten of boeken. Alles haal je rechtstreeks van De Wolk. Youtube, Wikipedia, Spotify, de Texelse Krant online, tel uit je zegeningen.

Ik ben er ook blij mee, maar hou een slag om de arm. Ik doe de oude jas niet weg zogezegd. Je kunt God en De Wolk allebei opvatten als een menselijke schepping. God is een morele schepping, De Wolk een technologische. Ik heb het met God soms moeilijk gehad, want Hij was alom tegenwoordig en de mensen waren aan zijn verborgen wil overgeleverd. Met de kennis van nu heb ik het met De Wolk nog moeilijker. Wie onderhoudt dat ding? We worden bespied en afgeluisterd, onze namen staan geschreven in Zijn grote eeuwige logboek. En we zijn afhankelijker dan ooit. Zonder mijn datasheet met logins en passwords ben ik niemand meer, een stofje aan de weegschaal. De oude God is nagenoeg verdwenen, een soort bedreigde diersoort. Het wolkje waar Hij op troonde is bijna opgelost. De nieuwe wolk vervult inmiddels de hemel en de aarde en heeft het effectief overgenomen. Dat lijkt tot nu toe goed te gaan, maar wat als er op een dag geen water meer uit de kraan komt, geen olie uit het tankstation, geen elektriciteit uit het stopcontact, geen signaal van het net, geen geld uit de automaat? Zijn we dan in staat om terug te schakelen, of krioelen we wat rond als opgeschrikte orenkruipers, ieder voor zich op zoek naar veiligheid?

Persoonlijk ben ik voorbereid. Ik ben namelijk een hele slimme orenkruiper. Er staat een ton op het dak voor regenwater. Ik heb een opwind-fonograaf in huis om muziek te draaien, blikken bruine bonen in de kast, waxinelichtjes en wollen dekens voor op bed. En in de boekenkast de statenbijbel met het Woord van de nagenoeg verdwenen God. 


Tekening: Nico Lootsma


7. Dieren - 16 december 2011

Ik wil afsluiten met iets over dieren. Een favoriet onderwerp in de huiselijke kring is om vast te stellen hoe lief of hoe evil bepaalde dieren zijn. En of ze een bewustzijn hebben net als mensen (Katten veel, spinnen weinig). Naar aanleiding van mijn blogjes kwam ik met dochter Tiarma en haar vriendin Sietta te praten over de schapen op Schiermonnikoog.

- Waren ze allemaal liever dan op Tessel? Vroeg Tiarma
- Ze waren wel minder schuw, zei ik, ook op de dijk
- En hadden ze ook lammetjes? vroeg Sietta
- Die waren al groot, het was augustus dat we er waren. Dan zie je al nauwelijks meer verschil tussen lammetjes en schapen

We vonden allemaal dat kalfjes in het algemeen aardiger zijn dan lammetjes. In het begin is het lam schattig, maar als hij groter worden verdwijnt dat gauw. Het Tesselse schaap kijkt altijd een beetje duivelig, net als de bok van de heksensabbat. Die blik zie je bij lammetjes na een paar weken ook al komen. Het is in de periode dat ze schichtig worden.

De meiden vinden de alpaca’s bij de Pontweg de leukste dieren van het eiland. Een paar jaar terug was Tiarma er met Sietta en Jodith er op vakantie. Tiarma is wit, Sietta bruin en Jodith zwart. Omdat er ook een witte, een bruine en een zwarte alpaca waren, hadden ze zo elk hun eigen dier. Wel vonden ze het merkwaardig dat er alpaca’s waren op Tessel. Koeien, schapen, konijnen, meeuwen, dat zijn toch meer de echte dieren die er horen. De rest wordt er maar kunstmatig neergezet. Het gesprek kwam op de 5 jonge uilen die in 2009 het nieuws haalden. “Die uilskuikens zijn nog lelijker dan babyduiven”, zei Tiarma. Ze vroeg zich af of er oorspronkelijk wel uilskuikens geboren werden op Tessel. Volgens mij was dat wel zo. Ik heb namelijk nog een uilenpoot uit 1969, afkomstig van een kadaver dat ik toen vlak bij Waal en Burg gevonden had.

Maar die alpaca’s horen er niet natuurlijk. Ook die Schotse hooglanders (Sietta dacht dat het yaks waren) en wilde paarden die rondlopen in de Bollenkamer zijn import. Als ze jongen hebben zijn die beesten nog agressief ook. “Moet er niet eens heel een nieuw dier op Tessel uitgezet worden?” vroeg Tiarma zich af. Gewoon in het wild. Kijken wat ie gaat doen in het evolutieproces. Op Vlieland lopen tegenwoordig vossen rond. Die doen het daar prima. Eerst dachten we er aan om neushoorns uit te zetten op Tessel, of beren. Om diverse redenen haalden die voorstellen het niet. Tenslotte kwamen we op de kangoeroe. Daar kon iedereen mee leven.

De kangoeroe importeren is een realistisch plan. Dat dier kan zich prima in leven houden. Als in Australië het Texelse schaap en het konijn het naar hun zin hebben, moet de kangoeroe op Tessel ook gedijen. Hij eet tenslotte hetzelfde als de inheemse dieren, en kan leven op sobere grond. De voordelen voor het milieu zijn enorm. Met name de runderen die nu rondlopen in de Bollenkamer (en in in andere Nederlandse natuurgebieden) betekenen door hun methaanuitstoot gewoon een milieuramp. Methaan is een broeikasgas, vele malen erger dan CO2. Je kunt net zo goed een gelijk aantal dieselmotoren laten draaien in de natuur.

De methaanemissie van de kangoeroe ligt een factor 10.000 lager dan die van het paard en een factor 100.000 lager dan die van het rund. Verder is het vlees een delicatesse, zelfs konijn kan er niet aan tippen. Hij is groot en redelijk gemakkelijk te schieten. Het kan voorkomen dat de vrouwtjes wel agressief zijn als ze een kleintje in de buidel hebben. Ze hebben een enorme kracht in hun poten en kunnen een mens in principe doodtrappen. Daar zijn in Australië voorbeelden van. Dat is op te vangen door de huidige bordjes: Terrein betreden op eigen risico gewoon te laten staan. Voor de rest zijn ze redelijk ongevaarlijk. 

Ook de VVV kan er z’n winst mee doen. Nu is het: Texel Vogeleiland! Of: Texel Schapeneiland! Dan zal het zijn: Texel Kangoeroeeiland! Een product om in de markt te zetten. Goed voor het milieu en goed voor de portemonnee. Bovendien is het is leuk voor de kinderen om die beesten te zien rondspringen over de duinen en door de valleien.

*


Dat was het wat mij betreft. Ik heb niet veel verteld over wat ik gedaan heb deze week. Ja, blogs geschreven en mijn kantoor bij het Vondelpark ontruimd. Dat moet voor kerst nog opnieuw geschilderd worden. Eric Dros heeft er verleden maand een entresol ingebouwd. Wat betreft mijn bijdragen, ik heb herinneringen opgeschreven, gelardeerd met mijn persoonlijke filosofie. Nu ik neem ik afscheid. Dat schijne over u het eeuwig brandend Licht dat ons omvat vol van genade. En dat brengt me toch nog even op de kerst. Denk bij het eten een beetje aan de dieren, zij willen ook fijne feestdagen. Dus hou het zo veel mogelijk vegetarisch. En mocht u toch vlees willen eten, bij deze de Tip van de Week: probeer eens kangoeroe!

Grtz martin