De mantel van de koning
is mij
Zoet als de stoten der klaroenen
De majesteit is mij tot honing
Van de bijen op de tere bloemen
Maar mijn lied is zo vergankelijk
Zo geweven uit een nederig geneuzel
En de woorden van het machtig koninkrijk
Stollen in mijn arme geest tot reuzel
Hoe kon ik mij doen opgaan in de massa
En geloven in een democratisch land
In een superorganisme met de ogen die
Alziend zijn en de mijne vol met zand?
Geloven in de genen van de maatschappij
Welbeschouwd maakt het niemand blij
8.6.11